Hobart, de hoofdstad van Tasmanië en tevens onze startplek op dit eiland, is het allerzuidelijkste punt van Australië. Tot nu toe was elke tussenstop op onze reis steeds meer richting Zuidpool. Maar vanaf nu gaat het even weer de noordhoogte in. Deze tweede oudste stad van Australië -na Sydney- heeft op eerste zicht veel weg heeft van een Canadees havenstadje. We hebben geluk, onze het-lijkt-op-een-terrein-wagen krijgen we toevallig geparkeerd in het mooie Battery Point. Een vredige, duidelijk upscale wijk met prachtig gerestoreerde oude houten huizen. Het is representatief voor het ooit als achterlijk beschimpte maar tegenwoordige populaire, relaxte Hobart.
Veel is er hier nochtans niet te doen. Een van de hoogtepunten zou de zaterdagmarkt op Salamanca Place zijn. Dat treft, het is zaterdag. Dus kunnen we wat ronddolen tussen de straffekoffieschenkers en de ettelijke aanprijzers van écht lokale producten: Tasmaanse riemen, Tasmaanse whiskey, Tasmaanse pavlova (een soort versteende suikeratoombom die je wel meer in Australië ziet), Tasmaanse juwelen, Tasmaanse truffels, ... you name it. Vreemde eetstandjes ook, vooral worst.
Tasmaanse petten en sjalen voor Tasmaanse hipsters |
Tasmaanse burritos met lokaal buitgemaakte wallaby |
Tasmaanse zalm- en zeevruchtenworst |
Sinds een jaar of vijf heeft Hobart er een bezoekersmagneet van tientallen tesla bij: het MONA, the Museum of Old and New Art. Volledig ondergronds gebouwd in een berg onder een wijndomein, op een peninsula net buiten de stad. Hypermodern. En subversief grappig. Een cultureel Disneyland voor volwassenen, noemen ze het zelf. Je vindt hier bijvoorbeeld een van de industriële Cloaca’s van onze eigen Wim Delvoye, een honderdtal gipsen afgietsels van vulva’s, videoinstallaties van vijf tachtigjarigen die ‘God Save The Queen’ van The Sex Pistols coveren, ... Met daartussen –zonder onderscheid- Egyptische mummies, Romeinse munten en Sumerische spijkerschriften. Shockerend bedoeld allemaal, maar het is meteen een van de populairste musea van Australië geworden. En al zeker het meest vooruitstrevende. Eigenlijk is MONA het privé-hobbyproject van David Walsh, een excentrieke Tasmaan die zijn geld enkel en alleen verdient met professioneel gokken in casino’s en paarderennen over heel de wereld. Zowat twintig jaar geleden werd hij per toeval ook kunstverzamelaar, toen hij de winst van een Zuidafrikaanse pokeravond niet cash uit het land mocht nemen. En dus maar een kunstobject kocht vooraleer op het vliegtuig te stappen.
Het MONA is ondanks de grote bezoekersaantallen nog steeds verlieslatend. Ook de wijnverkoop helpt niet genoeg. Walsh past dus steeds uit eigen zak bij. Of hij verkoopt al eens een van de aanwezige kunstwerken van Damien Hirst. Wat trouwens genoeg opbracht om meteen een volledige extra vleugel bij te bouwen. Zijn recentste plan is om er een casino in bloemenhippiestijl bij te zetten, beperkt in omvang en enkel toegankelijk voor high rollers. Titel: MonaCo.
Interactieve kunst: trampolinespringen met boeddhistische tempelbellen |
Waterval spuuwt zoektermen rechtstreeks van het internet |
Cloaca Professional |
White Library |
Na een kampvuur- en knaagdiervolle campingnacht, bezoeken we de volgende dag de oude gevangenis van Port Arthur. Wat noordoostelijker gelegen op een schiereiland vanwaar het indertijd -gemakshalve- moeilijk ontsnappen was. Zijn geschiedenis is karakteristiek voor heel Tasmanië. Port Arthur was namelijk een eerder hardvochtig VDAB-project voor criminele recidivisten uit alle hoeken van het Britse rijk. De hervallen deugnieten werden hierheen gescheept en kregen het moeilijk af te slaan aanbod om er te werken in ruil voor een potentiële vrijheid op het einde van de tienjarenshift. Bovendien leerde je en passant nog een vak ook.
Dit zuidoosten van Tasmanië bleek immers rijk aan enorme bomen, gezegend met een bepaald hardhout dat resistent was aan zoutwater-ersosie. Zeer gewild in de toedertijd bloeiende scheepsbouw en havenindustrie. De eerste eeuw van de kolonisatie werd er dan ook een ware kaalslag gepleegd op de bossen. Het hout werd gestuurd naar diezelfde hogervermelde hoeken in dat eveneens hogervermelde Britse rijk.
De gevangenen zelf werden toegewezen aan vrije burger-kolonist-ondernemers in de buurt. Gratis arbeid, het doet iets met de bedrijfswinst. Daar bovenop kwam het verrechtvaardigende sausje: dit was geen gevangenis, het was een systeem. A machine to grind rogues honest.
De uitgebreide, goedbewaarde setting alhier geeft een prachtig beeld van hoe het eraan toeging in deze industriële gevangenis. De ruime villa van de kampoverste, de kerk, de hutten van de soldaten, het dorpje van de bedienden, het begraafplaatseiland zonder al te veel naamplaatjes, ... De gruwelijke verhalen doen ietwat onwerkelijk aan als je vandaag de –enorme- site zelf ziet. Al die mooie gebouwen in deze idyllische baai lijken eerder op een oude universiteitscampus.
Knaagdieren op de camping |
Vrienden op de camping |
Later, na enig protest van lokale timmerlui over oneerlijke concurrentie, ging de hele settlement hier een volgende fase in, die van zuivere gevangenis. Meer mentaal dan fysisch een straf. Naar het beruchte Engelse Bentham model werd hier een aparte gevangenis bijgebouwd. Waar alle veroordeelden werkelijk elk moment van de dag of nacht in het oog werden gehouden, in een eenzame cel zaten, niet mochten spreken, enkel zelf aangesproken werden met een nummer, ... Het enige ietwat menselijke contact was als ze wekelijks een uurtje naar de gevangeniskerk werden gebracht. Daar zaten ze in houten cellen met enkel zicht op de priester en zijn hel-ende-verdoemenis-preek. Je kan daar nu zelf even gaan staan, terwijl een sermoen door de luidsprekers galmt. “Beklemmend” komt zelfs niet in de buurt. Gedurende de hele straftijd, die tot tientallen jaren kon oplopen, luidde om de 15 minuten een bel. Kwestie dat de convicts wisten dat ze alweer een kwartier dichter bij het einde van hun verblijf hier waren. Port Arthur doofde op termijn vanzelf uit. Omdat de overblijvende gevangenen te oud waren. En/of volledig gek geworden.
Net als overal in Australië, zijn ook nachtelijke ghost tours hier een populaire activiteit. Uitzonderlijker echter is dat ze die in Port Arthur al houden van in de tijd dat de gevangenis nog operationeel was. De teller staat intussen op meer dan 10.000 geregistreerde verschijningen.
Tasmanië heette oorspronkelijk trouwens Van Diemens Land. Maar omdat de reputatie door al die brute strafkampslavernij nogal bezoedeld was, besloten ze het halverwege 19de eeuw te rebranden naar Tasmanië. Een beetje zoals Fortis Verzekeringen tegenwoordig Aegas heet.
Onze opzet is Tasmanië in tegenwijzerzin te bezoeken. Dit brengt ons dus eerst langs de oostkust, dat een wamer en droger klimaat heeft dan de rest van het eiland. Bovendien zijn hier de meeste stranden te vinden. Die zijn én wit én verlaten. Zoals Coles Bay. Geen idee waarom er hier niet meer volk loopt.
Daarnaast is dit de toegang tot het nationaal park Freycinet op –alweer- een schiereiland. Een topbestemming waar ze je de zonnigste natuurwandelingen van Tasmanië verzekeren. Al zal de verzekeringsmaatschappij van zongarantie (niet Aegas, nvdr) vandaag dollars moeten ophoesten. Het regent, het plenst, het druilt. Op de beste momenten miezert het. De dame aan het info-center blijft optimistisch: in zulk een moody weer zou het park beter tot zijn recht komen. Dat klopt wel. Een heerlijke bushwalk van een kleine vier uur brengt ons langs moeilijk bereikbare stranden tot bovenop de granieten heuvel. Vanwaar je dan een geweldig zicht over de witte stranden van Wine Glass Bay hebt. Nu ja, zou hebben. Er is hier meer mist dan op een concert van The Scorpions. De wallabies op de parking zijn daarentegen een extraatje.
Wallabies zijn de lokale hangjongeren. Nergens respect voor. |
Of ze proberen je namaakhorloges aan te smeren. |
's Nachts gooien de grotere exemplaren je wagen omver. Marginaal. |
Iets hogerop is St Helen de grootste stad langsheen deze strandvakantie-kust. Al stelt zulks amper iets voor met tweeduizend inwoners. De gemiddelde kebabzaak in centrum Brussel ziet wekelijks meer volk passeren. Omdat het nog steeds regent, nemen we een kamer in een plek genaamd Kellroy Units. De reisgids beschrijft het als “a bit stuck in the seventies”. Dat is niet overdreven. Betalen met kredietkaart kan zeker. Maar die gaat dan wel in de stencil-schuifmachine. De toegewezen chalet is veruit de grootste cabine die we ooit hadden, inclusief een motelkamerbreed donkergroen vast tapijt met stofpluizen die nog de Grateful Dead hebben zien optreden. Heerlijk.
Het is bovendien vlak aan de beroemde Bay of Fires. Weerom een reeks witte stranden. Weerom verlaten. En nochtans met zijn oranjekleurige granieten rotsen prominent aanwezig op heel wat posters en reclamebrochures.
Aangename verwelkoming |
Aangenaam strand |
Aangenaam afscheid |
Befaamde oranje rotsen. Kleur met dank aan korstmos. |
Bay of Fires. Stress, man, niet te geloven. |
Who needs a tuinkabouter? Posseidon waakt even goed. |
Bedoeling is nu helemaal door te trekken naar Launceston in het noorden. Met een omweg voor lunch in de Pub in The Paddock. Ok, het is best een mooie pub. En het eten is goed. Maar het is een hoop kilometers van de hoofdweg af, en ver van enig dorp. Toch trekt het veel volk aan. In de welkomstmap van Kellroy Units werd het zelfs als world famous omschreven. Dat ligt aan de eenvoudige doch sterke marketingtruk van de eigenaars: Priscilla, het bierdrinkend zwijn. Voor een dollar koop je een laagalcoholisch flesje bier. En als je daarmee aan de stal gaat staan, komt ‘the princess of the paddock’ het persoonlijk uit je hand drinken. De pub bestaat reeds een paar decennia. Dus ofwel heeft Priscilla al een behoorlijk ruim aantal levercirroses doorstaan, ofwel is dit de kleindochter van Priscilla the Fifth. (De kaasboer ernaast doet ook een marketingpoging. “Multi-award winning cheese factory”. Striktgenomen niet onjuist: ze hebben er twee, binnenin de shop netjes ingekaderd.)
Trouwens, hoe zit dat nu met die Tasmanian Devil? Ten eerste, die ziet er van geen kanten uit zoals in de Bugs Bunny tekenfilms. Het is eerder een heel groot uitgevallen rat. Het is zelfs het grootste vleesetende knaagdier ter wereld. Maar de afgelopen twintig jaar is naar schatting 95% van de populatie gestorven aan een besmettelijke tumor. Nu probeert men ze angstvallig te verzorgen, beschermen en bij te kweken. En er sympathie voor te wekken door ze overal op posters te plaatsen, knuffeldieren van te maken, ... De beste versie vond ikzelf de ovenwanten. Geeft die opengesperde bek net dat beetje extra. (Alhoewel er nursury farms zijn met tasmanian devils, hebben we die niet bezocht. We willen alle dieren op reis énkel in het wild zien.)
Daarnaast had je hier vroeger ook nog de Tasmaanse Tijger. Een beetje mythisch dier. Leek op een jakhals met het achtereinde van een zebra. Maar was niet graag gezien door schapenboeren, en nog minder door de schapen zelf. Uitgestorven in 1936 toen het laatste exemplaar in de zoo van Hobart uitbekeken was.
In tegenstelling tot de Tasmaanse tijger is de Tasmaanse redneck nog niet volledig uitgestorven... |
De rest van de weg naar Launceston gaan we doorheen het binnenland van Tasmanië. Deze bochtige route is nog best te vergelijken met een kruising tussen alpenweiden en de set van Jurassic Parc. Niet bepaald saai om door te rijden. Integendeel.
Launceston zelf is de logische tegenpool van Hobart: tweede grootste stad en gelegen aan de volledig andere kant van Tazzie (niemand in Australie zegt Tasmanië). Niet dat het in de buurt komt van de rivaliteit tussen Sydney en Melbourne. Het zijn meer kinderen op de speelplaats die de grote helden naspelen. Lauceston is vooral een uit de kluit gewassen rivierdorp. Of het bastaardkind van Erpe-Mere en de A12. Maar wel met een unieke feature, de Cataract Gorge: een enorme kloof die vlak aan de rand van de stad vertrekt en een paar kilometer de granietberg insnijdt. Op een paar minuten sta je temidden van grote steenmassa’s naar een rivier te staren. Moesten er niet constant mensen aan het joggen zijn, je zou denken dat we op trektocht midden in een enorm nationaal park zaten. De top van de kloof is gelardeerd met grote huizen, elk met een magnifiek zicht op de kloof. Ongetwijfeld aangenaam koffieslurpen bij zonsopgang aldaar.
Kloof met joggers en leuke privé-woning (de echt grote huizen staan bovenaan de berg). |
Zoek de zeehond op de foto ! |
Op zoek naar een deftige eetplek, worden we geconfronteerd met die harde waarheid over overgroeide provinciedorpen. Nightlife, there is none. Vanaf 21u30 is alles doods en verlaten. De weg naar het centrum vragen aan laatwandelende locals brengt geen beterschap. Er blijkt namelijk geen centrum te zijn. We belanden uiteindelijk bij een aan de haven gelegen Indier. Gelukkig. Want niets zegt zo mooi “we zijn vandaag tweeëneenhalf jaar samen” als een goed gekruide Tikka Masala.