Eén van de clichés over Tasmanië is de sterke traditionele band met Engeland. Alhoewel over heel Australië typisch Engelse plaatsnamen gekopieerd zijn, loopt het hier nipt niet de alomtegenwoordige spuigaten uit. Westbury, Devonport, Norfolk, etc. Of anders een gezellig kopje thee nemen in Somerset? Al ligt hier Brighton niet aan zee, Blackwall niet aan de Thames, en Styx –gelukkig- niet aan Hades. Op weg naar Cradle Mountain doorkruisen we verder een reeks gehuchten die zich elk hardnekkig van de vergetelheid trachten te redden. “Railton, Home of topiary!” (struiksculpturen dus). “Sheffield, Home of murals!”. Maar we passeren ook de dorpendriehoek “Paradise”, “Promised Land” en –mijn favoriet- “Nowhere Else”.
Veertig procent van het Tasmaanse eiland is beschermd natuurpark. Cradle Mountain National Park is daarvan het bekendste. Een dikke 1500 vierkante kilometer wildernis met fantastische wandeltracks. In de anderhalve dag dat we hier zijn, doen we er slechts een paar korte. Soms zeer kort. De Knyvet Falls track is een amper 20 minuten lange wandeling, ons aangeraden door een hosteleigenaar-annex-natuurmens in Launceston. “Almost no one does it but it's amazing.” It is. Een houten wandelpadje dat doorheen een soort toverbos naar een kleine waterval leidt.
Iets dieper in het park zijn we zowat de hele verdere dag zoet met het verorberen van de klimroute tussen het uitgestrekte laagland rond Dove Lake en de tussen-top genaamd Marion’s Lookout. Prachtig doch erg pittig. En licht verraderlijk qua afstand. Na een paar uur stevig klauteren, ben je overtuigd er eindelijk geraakt te zijn. Je hebt al uitgebreid foto's staan nemen van het ongelooflijke uitzicht op de bergmeren en Cradle Mountain in de verte. Je maakt je klaar voor de afdaling. En net dan merk je plots dat ene pijltje “Lookout 20 minutes”. Dus kan je nog even wat semi-loodrecht graniet beklimmen. In ruil krijg je dan wel weer een breed menu weidse superzichten voorgeschoteld.
Weinig hoogbouw te zien van hieruit. Geen eigenlijk. Idem laagbouw, idem wegen. Enkel een behoorlijk mensvrije, ruige natuur. Het noordwesten van Tasmanië heeft trouwens officieel de zuiverste lucht ter wereld. (Niet te verwarren met het Australische federaal parlement in Canberra, waar al sinds het begin van de metingen de zuiverste gebakken lucht ter wereld geregistreerd wordt.)
Een andere tip van de eerder vermelde natuurman voor Cradle Mountain Park: de wekker een ruk naar links draaien en voor zonsopgang naar Dove Lake rijden. Voortreffelijk advies, alweer. Op een lokale fotograaf na zijn we alleen aan de rand van het grote meer. Tegen 6u00 raken de eerste rondom liggende bergtoppen door de zon verlicht. En dan komt het: heel Dove Lake wordt langzaam een enorme spiegel die de hele bergketen waterglashelder reflecteert. Sensationeel en wondermooi.
We hebben amper zeven dagen ingecalculeerd om heel Tasmanië te bezoeken. Met al het bovenstaande en voorgaande zijn er daarvan reeds vijf geconsumeerd. Gesavoureerd, mogen we eigenlijk wel zeggen. Maar dat betekent vooral ook dat de tijd aan het korten slaat. Dus moeten we meteen na de spiegelsensatie weer beginnen reizen in de richting van Hobart, van alwaar we morgenavond naar het Australische vasteland zullen terugkeren.
De weg gaat langsheen bergen genaamd Romulus en Remus. En een rijpauze-met-wandeling naar het in de gidsen weinig vermelde Montezuma Falls. Een dik uur diep in het regenwoud, langsheen waarlijk enorme varens. Het hele wandelpad is bovendien een vergaan treinspoor, aangelegd door een ontginningsbedrijf een kleine eeuw terug. De treinkarretjes moesten indertijd al het opgraafsel uit de zilvermijn afvoeren. Dat die mijn vlakbij een van de hoogste watervallen van Tasmanië (met een drop van 113 meter) lag, deed weinig ter zake. De mijngangen zijn weliswaar al lang dicht. Maar het komt nu onderhoudsgewijs wel goed uit dat er reeds een pad richting de waterval is. Wijzelf zijn daar ook niet triest om.
Treinspoor |
Oude Zilvermijn |
Beginnende varens |
The drop |
We hadden Strahan bijna niet aangedaan. Het lag een beetje van de weg af. Maar ja, het staat in allerlei brochures. En de Chicago Tribune noemde het een paar jaar geleden lyrisch ‘the best little town in the world’. Geen idee wat het delirium van de reisreporter toen had veroorzaakt. Drank? Griep? Creutzfeldt-Jakob? Maar het is geen stad, zelfs geen kleine. Laat staan de beste. Het lijkt meer op de gerecupereerde linkerhelft van een oude spaghettiwestern filmset, recent terug opgeknapt met lik verf om de lokale bevolking van (de enige) straat te houden. Er staan acht huizen aan de linkerkant, allemaal tearooms of bakkerijen. En de rechterkant is een havenkaai waaruit allerlei boten en boottochten respectievelijk aangemeerd en aangesmeerd worden richting het wilde achterland. Verder is het enige meldenswaardige feit hier dat ze drie jaar geleden het wereldrecord waterski hebben gebroken door 145 man (m/v) tegelijk een zeemijl lang achter een van de rivierboten te slepen. Daarmee hun eigen record van 2010 overtreffend. En dat was toen al een dik feest geweest. Want het vorige record stond al 24 jaar lang op naam van rivaal Cairns (in Queensland, aan the Great Barrier Reef. Maar daar komen we nog wel op terug.)
Geen foto van centrum Strahan. Dit is héél Strahan. |
Als je goed kijkt, waren ze initieel met meer dan 145. Maar niet iedereen heeft de foto, de zeemijl én het record gehaald. |
Wat dan weer wel voor Strahan spreekt, is zijn nabije omgeving. Niet alleen het world heritage Franklin-Gordon Wild Rivers Park, waar het naar het schijnt fijn raften is langsheen de oevers met zijn 10.000 (!) jaar oude dennebomen (doch wat we wegens tijdsgebrek niet kunnen doen). Maar zeker ook zijn 30 kilometer lange Ocean Beach, een eindje buiten de ‘stad’ via een lange gravel road te bereiken. Het is het langste strand van Tasmanië. En vooral ook het allerwildste. Een beukende oceaanwind mept de ruwe golven tot 25 meter hoog. En je moet vér kijken om iets te zien. Het eerstvolgende stuk land westwaarts is Patagonië. Het zal u intussen nog amper verbazen, maar we zijn hier weder alleen.
Voor de nacht trekken we verder zuidwaarts, naar een camping aan de rand van Lake St Clair (met zijn 200 meter het diepste zoetwatermeer van Australië. Niet dat we zijn gaan zwemmen.) En kijk, het wordt de allereerste keer op onze hele trip dat we én in een tent slapen én dat het regent. De hele nacht klettert het. Maar de tent houdt relatief goed stand, op een waterplasje na dat eerder te wijten is aan een barslechte plaatskeuze. De buurman heeft minder geluk. Zijn versgekochte, dure tent faalt. En hijzelf baalt. Uit noodzaak heeft hij de nacht moeten doorbrengen in de overdekte maar open boskeuken. Samen met een -eveneens voor de regen vluchtend- half dozijn possums (een soort halve meter lange knaagdieren met ogen uit de betere manga-strip), krijsend en onder mekaar vechtend voor de keukenvuilbak. Gezelligheid, het kent geen tijd.
De laatste dag Tasmanië, en op weg naar Hobart doen we nog één stop: Mountain Field National Park. De eerste wandeling brengt ons tot de veel gefotografeerde en geselfiede lokale beroemdheid: Russell Falls, een volgens toeristen romantische drietraps-waterval. Mij lijkt het meer op het variété-decor van “King Kong, the Musical”. Ach ja. Maar er is hier ook een andere bezoekerstrekker: de machtige ‘tall trees walk’. In deze streek vind je namelijk de swamp gums. (terzijde: ‘Moeras tandvlees’, mocht je dat door de google vertaalmachine sleuren.) Het zijn de grootste hardhoutbomen ter wereld. Enkel de bekende Californische Redwoods zijn grotere bomen, maar die zijn zachthout. Het staat hier werkelijk vol van deze reuzen, en sommigen dateren al van begin negentiende eeuw. Fascinerend, zo een kolos van een boom. Van kleins af aan verwikkeld in een bitse overlevingsstrijd met de andere bomen. Bij het groeien plaatsen ze immers naaste swamp gums in de schaduw, die met minder zonlicht honger lijden. De meesten sterven af binnen de eerste 20 jaar. Waarop ze dan weer plaats maken voor nieuwe deelnemers aan de survival race. En amper één op honderd groeit uit tot een bosgigant. Boomvechten vervolledigt dan ook de top drie van Australische traditioneel traag voortkruipende competities op leven en dood, na cricket en Neighbours.
King Kong zingt om 11u, 17u en 20u30. |
Op de finale weg naar de luchthaven, net buiten Mountain Field Park, worden we door een politieagent aan de kant gezet. Op 25 meter van een duidelijk verkeersbord "100 km/h" stond ie met een haardroger-snelheidsmeter. Ik reed 90. Een instinker dus. Ik weet het. Hij weet het. Ine naast mij weet het. De politiechef weet het. Zelfs zijn vrouw weet het. Maar goed, hier staan we dan. En veel is er niet in de stad te beleven. Dus kunnen we beginnen aan het toneeltje waarvan we elkaars teksten wel ongeveer kennen. “Do you know why I pulled you over, sir?” “Well, officer, at first I thought it was because I drove too fast. But I did 90 and the sign said 100. So I do not completely understand.” Er was een bord 5 kilometer eerder waar stond 60. Maar dat bord waar u stond te meten, zegt toch duidelijk 100? U gelooft me niet dat er een ander bord met 60 was? Jawel. Enz enz.
En of ik een officieel document met mijn thuisadres heb? Om boete naar te versturen? Paspoort? ID? Rijbewijs? Nope, bij ons staat dat nergens op. Behalve op een kleine sticker van de mutualiteit.
Na een halfuur checken in zijn wagen (hij is niet het allerscherpste mes in de lokale politie-lade), komt ie terug. Ok, we sturen u een waarschuwing op. Geen boete. Zeer attent van hem. We hadden nog geen aandenken aan Tazzie.