Het centrum van Sydney is verdeeld over een reeks wijken met wederom traditionele Engelse plaatsnamen: Hyde Park, Haymarket, Darling Harbour, Surry Hills, Paddington, Kings Cross, en ... Woolloomooloo. Het is op het snijpunt van die twee laatste dat we ons hostel voor drie nachten hebben: “The Original Backpackers Hostel”, in het groenbladerige Victoria Street. Daar zijn wel meer hostels. Ondermeer het blijkbaar minder originele The Backpackers Hostel. Dat van ons is vooral uniek in zijn streven om twee werelden te verzoenen: die van goedkope accomodatie voor langblijvende backpackers en die van bezoekers die een heel klein beetje meer willen betalen om rustig en proper te zitten. Een nobel doch tevergeefs streven. De langblijvers halen de overhand. De poetsvrouw haalt ’s ochtends in de keuken een dik pak nieuwe vorken uit de verpakking. “These kids, they throw them away instead of cleaning.”
Niet dat we na alle vorige natuurpracht een enorme stadshonger hebben. Maar als toeristisch aperitief beginnen we toch meteen met hét Australische icoon bij uitstek: de Sydney Opera. Die ligt namelijk in de buurt. En voelt bij de eerste aanblik een stukje kleiner aan dan gedacht. De beroemde buitenkanten zijn, by the way, geen zeilen of schelpen. Wel strak gesneden geometrische vormen. De Opera is immers een van de eerste met de computer verzonnen architecturale hoogstandjes. Het zijn vooral die duizenden daktegels die het ‘m doen. 1.056.006 om heel precies te zijn. In twee kleursmaken: glossy wit en matte crème. Het interieur (voor zover te zien zonder een jalapeno-gepeperd toegangsticket voor concert of zitje in het restaurant) ziet er, met zijn bruine en gele tinten, dan weer uit als de dvd-afdeling van de Fnac.
Het hele bouwwerk stelt op eerste zicht een beetje teleur. Het lijkt de verwachtingen niet helemaal in te lossen. En toch. Hoe meer je het bekijkt, hoe meer je het van overal ziet opduiken, hoe meer je het bezichtigt vanuit allerlei hoeken, ... hoe meer je het begint fantastisch te vinden.
En datzelfde geldt voor heel Sydney. Alles is hier gewoon groter en grootsteedser dan metropool-rivaal Melbourne. Ten goede en ten kwade. Ja, het is een drukke urbane rommel. Die aanvoelt –en ruikt- alsof er vijftien goedgevulde autostrades dwars doorheen denderen. Mensen lopen er gejaagd en onuitgeslapen, in slechtzittende confectiepakken, al rokend richting werk. Iets belangrijks blèrend in hun gsm of bluetooth oortje. But... it grows on you. In al die wereldstadchaos zijn er genoeg rustpunten te vinden, zijn er voldoende afleidingen, is er voor werkelijk iedereen wat wils.
Als je het kan betalen natuurlijk. Sydney is immers een van duurste steden ter wereld. Australië op zich is al geruime tijd het prijzigste land ter wereld. En Sydney bekleedt als grootstad ergens de fluwelen nummer negen plek. Het afgelopen jaar weliswaar een beetje vanaf plaats zes in de top tien afgezakt vanwege een verzwakkende Australische dollar. Maar nog steeds lekker duur rollend. In tegenstelling tot de andere continenten hebben ze –met ondermeer al die mineralen- meer economische saus dan dip gekend.
Voor diegenen die niet goed op de monetaire surf hebben meegepeddeld, zijn er trouwens nog altijd VIP lounges: ingangen met rode lopers en donkere glazen deuren die je –eenmaal je erop begint te letten- werkelijk overal in de stad ziet opduiken. Blijkbaar mag er in deze provincie officieel geen reclame gemaakt worden voor pokies en andere gokmachines. Dus verbloemen ze het tot VIP bars. Voor écht belangrijke mensen. Zoals u en ik. En bij uitbreiding iedereen met een vuist vol dollars.
Stukje geschiedenis, altijd handig op een receptie of zo. Sydney was de eerste stad, de eerste kolonie van Australië. Een strafkolonie, om precies te zijn. De hele kolonisatie van Australië berust trouwens op een foute inschatting van Captain Cook. “Jongens, er is daar een heel land waar je de mensen menswaardig kan dumpen. En in de zomer gaat het er nog prachtiger zijn.” Alleen, wat hij dacht gezien te hebben als een streek op zijn winterse slechtst, bleek de beste zomertijd sinds lang. Zes jaar later, in januari 1788, komt de eerste vloot verschoppelingen toe. Duizend man waarvan driekwart veroordeelden. Ze meren aan in wat Cook idyllisch bestempelde als ‘Botany Bay’. Dat blijkt vooral moerasland, zandduinen en onvriendelijk struikgewas te zijn. Barre tijden dus. Hongersnood. En omdat de post toen ook zonder stakingen trager doorkwam, bleven ze vanuit Groot-Brittannie maar extra te voeden crimineeltjes sturen. De échte locals waren zelfs nog slechter af, want binnen de tien jaar was zowat de hele regionale aboriginal bevolking uitgeroeid. Beroofd van hun lekker voedzame fauna. En dan ook nog gepokt, gemazeld en geveld door Europese bacteriën. Om maar te zeggen: wereldstad worden, je moet er wat voor over hebben. (Miserie genoeg trouwens: exact 200 jaar na die eerste landing wordt de première van Home and Away uitgezonden.)
Op terugweg van de Opera komen we door het business district. And they do mean business. De grote investment banks en hun financiële kroost zijn duidelijk prominenter aanwezig dan in Melbourne. In historische gebouwen waarvoor het woord grandeur voorzien werd van een geweldig grote gouden gekrulde G. Bij eentje ervan staat een foutgeparkeerde Bentley voor de kolossale glazen poort. De chauffeur -van het ‘gisteren nog bij de yakuza’ type- rookt een sigaretje. Het hele CBD (jahaa, u kent het nog!) stikt verder ook van met chroom en sierkoper ingeklede shopping centra voor de betere buidel. Er is zelfs een mogelijkheid om het allemaal vanuit de hoogte te aanschouwen. Maar Ine wil niet gaan eten in het roterende restaurant bovenaan de Sydney Tower, een soort 300 meter hoge versnellingspook (ironisch, in een land waar iedereen met een automatic rijdt). Het hele idee is haar wat te onzinnig. En een voor de prijs van een voorgerecht aldaar kan je een hele vloot goudkleurige 4-wheel drives huren tot in Darwin, een aftandse neo-koloniale villawijk volledig renoveren of zes Australiërs op donderdagavond een half uur van bier voorzien.
Vanuit het CBD lopen we makkelijk Hyde Park binnen. Het midden van centraal Sydney. En samen met de naastgelegen (doch vijf maal grotere) koninklijke bloementuin de felgroene long van de stad. We worden voorbijgestoken door een drie dozijn synchroon rennende joggers. Als was het een flash mob, houden ze ook nog eens allemaal tegelijk halt voor een knie-oefening. Groepssport. Vast leuk als je erin zit. In Hyde Park staat ook nog een van ’s lands grootste Anzac memorials. Dertig meter hoog, een tiende van de versnellingspook, en nog steeds indrukwekkend. Binnenin deze tombe staart een oncomfortabel liggende Jezusfiguur naar de in de muur gegraveerde plaatsnamen waar de Australische en Nieuw-Zeelandse coalitie in WO I haar grootste slagen gevochten heeft: de bijbelse plekken Palestina, Mesopotamië en België.
Het overdag-gedeelte van de warme dag zit erop. En anderhalve straat oostwaarts van ons origineel hostel ligt de Kings Cross uitgaansbuurt. Snel iets drinken? Ho maar. Voor je zelfs maar een stap op de vloermat kan zetten, is het even diep in de camera kijken. Je paspoort bovenhalen halen opdat er een naam bij de foto kan. Terug in de camera kijken, want de software hapert. Wattenstaafje voor een DNA sample... Dat alles is niet, zoals je zou denken, opdat de obers je een gepersonaliseerde service kunnen bieden (“Nog een Rochefort 12, meneer Claessens? Alles goed in Brussel? Wel oppassen voor een jodiumtekort, zo met al die havermout ’s morgens.”) Neen, het is een maatregel waar iedere bar in deze straat toe verplicht is, maar niet in de zijstraten. Opgelegd door zoals steeds op lange en brede termijn denkende politici. Blijkbaar waren er de laatste jaren wat filosofische straatgeschillen met slechte afloop. De buurt kreeg er een slechte reputatie door. En dat voor het ex-red light district van de indertijd gestationeerde US Navy. Het zou niet mogen.
Dag twee. Via William Street, de lelijke ader onder het gras van Hyde Park, en het CBD, gaan we naar een kleine wijk genaamd The Rocks. De 'oorsprong van Sydney'. Het is de eerste permanente Europese nederzetting in Australie. Anderhalf decennium na de geboorte al verloederd tot een slecht onderhouden donkerrode-lichten-district met diepbruine kroegen en –uiteindelijk- pekzwarte pest. Ruige buurt dus. In de recentste jaren zeventig gingen ze het gewoon met de grond gelijk maken. Doch volgend op succesvol buurtprotest werd het gerestoreerd. En nu doet het vooral wat winkeltjes-in-Brugge aan: upscale souvenirshops en zonnige terrasjes aan tearooms in netjes opgeknapte arbeiderswoningen. Iets voor bustoeristen.
Vlakbij, en toch wat geïsoleerd, ligt het rustige Millers Point. Rustig wat betreft verkeer, maar er smeult wel wat. Dit is een hele community op zich, gebouwd rond een reeks sociale woningen. Maar vanwege zijn topligging aan het water en vlakbij het CBD, gaan er de laatste tijd wel wat eigendommen richting privehandjes. Geen wonder dus dat er enig protest van de huidige bewoners is.
Nu, veel oude plekken in de stad kennen de vernieuwingsdruk. Het onder Millers Point gelegen, ooit grimmige Darling Harbour is nu gerenoveerd tot ‘wereldtentoonstelling gekruist met net iets te gelikt urban design’: aquaria, maritieme musea, fishy souvernirshops, restaurants met hun naam in dure roestplaten inclusief een verlicht standje met het ingebonden menu. En strakke betonnen pleintjes met opspuitend water.
Als zijstapje was het even een paar van de hogervermelde, wat ongezellig ingerichte, autobanen kruisen. Maar niet zo ver achter Darling Harbour ligt de Sydney Fish Market. Derde grootste vismarkt ter wereld na Tokyo en Mexico City. Groothandel. Echt groot. Grootste in zuidelijk halfrond zelfs. Vooral een Aziatische bedoening, zowel de handelaars als het bezoekend particulier volk. Maar de viswijven en –venten hier, they know their fish. Het is slechts een reistip: als je érgens deftige sushi, verse sashimi of opdringerige roofmeeuwen mocht zoeken...
De terugweg naar het hostel leidt ons door nog een reeks andere stadswijken voor hernieuwd wonen. Ultimo en Pyrmont hebben recent de sprong van industriële stockage naar kapitalistisch bivakkeren gemaakt. Er wordt overdag luid gedrild, geschuurd en geslijpt aan nieuwe loften voor mobiel eerder opwaartse jongelui. Glebe is dan weer de artistieke huisvestingsplek voor de pecuniair minder precaire alternativo. Het drukker bevolkte Haymarket heeft wat zwaartekracht pestende woningbouw, central station en ook Paddy’s Market: het ondergronds mekka voor smartphone hoesjes, waarlijk lelijke t-shirts en écht grote aubergines. En tot slot, voor we weer thuis zijn, East-Sydney met Darlinghurst en Paddington. Dit is het gay centrum met designwinkels , kunstgalerijen en koffiebars met menu’s van 75 bladzijden. Ach, het zijn eigenlijk allemaal erg mooie leefbare wijken op kuierafstand van al wat belangrijk kan zijn in grootstad Sydney.
De laatste voldag nemen we de ferry naar Manly. En kijk, plots wordt de stad véél groter. Het varen langsheen al die eilandjes, wijken en bijstadjes op de omliggende oevers dwingt ons om –nogmaals- de schaal van Sydney bovenwaarts bij te stellen. Manly is de noordelijk gelegen bovenkaak van de enorme bek die Sydney Harbour eigenlijk is. Met stranden aan zowel de binnen- (of haven)kant als de oceaanzijde. Net als de gekendere zuiderkusten van Bondi en Congi is ook Manly een strandparadijs. Tenzij er kuddes dodelijke beestjes langsdobberen. En ook niet echt na stormweer, want dan brengt de stroming rioolwater en rommel naar boven. Voor de rest, perfect veilig.
Wij nemen de taxi naar het volledige uiteinde van Manly. Daar waar Sydney eindigt en de oceaan het overneemt. Dit deeltje, The North Head, is een –naar Australisch maten- klein natuurpark met woeste kliffen. In dit reservaat liggen ook de restanten van Q-Station, een quarantaine-instelling waar minder vers aangekomen Australiërs eerst wat moesten uitzieken vooraleer op het continent te worden toegelaten. Een onderdeel daarvan waren de Seamens Quarters, waar matrozen behandeld werden voor de bij hun liefjes-in-elke-haven opgedane souvenirs. Symbolisch genoeg huist in dit gedeelte tegenwoordig de management school voor de Australische politie-elite.
De taxichauffeur, zelf getogen in Manly, heeft een sympathieke overdosis spraakwater genomen. En maakt van de rit meteen een kleine rondleiding, zij het met een ietwat luguber kantje. De grote klifrots aan de overkant van het water is bijvoorbeeld de meest populaire want goedkoopste met openbaar vervoer te bereiken plek voor wanhoopsdaden. Maar de omgeving was ook de scene van een heel andere zelfmoordmissie: de –minder gekende- kamikaze aanval op Sydney Harbour. Heb het even opgezocht, en het leest als een thriller. Begin juni 1942, zes maanden naar Pearl Harbour, dringen drie dwergduikbootjes van de Japanse marine de belangrijkste haven van Australië binnen. Tegen alle verwachtingen in. Dwars door alle lagen van beveiliging heen. Er was bijvoorbeeld een enorm onderwaternet gespannen, net om dit soort aanvallen te vermijden. Maar wegens een tijdelijk tekort aan grondstoffen was het nog niet volledig voltooid. Een kleine 400 meter aan weerszijden was nog onbeschermd. Er waren ook acht radarsystemen voor onderwateractiviteit, zes op zee en twee aan de ingang tot de haven zelf. Maar die op zee waren net die dag buiten werking gesteld wegens te weinig opgeleid personeel aanwezig. Diegene in de haven werkten wel en detecteerden meteen de kamikazebootjes. Maar niemand geloofde de waarschuwingen omdat het de laatste tijd al regelmatig vals alarm had geluid door gewone handelsschepen. Daarenboven was er de nacht tevoren een Japans legervliegtuig overgevlogen om alle beveiliging -en de ligging van de te torpederen oorlogsschepen- in kaart te brengen. Maar de luchtafweer dacht dat het een Amerikaans toestel was.
Bijna door puur geluk bemerkte een kleine patrouilleschip een rimpeling in het water, en stuurde er een roeibootje op af. Dat bevestigde dat het wel degelijk een vijandig vaartuig was. Maar dan nog duurde het een onwaarschijnlijke twee uur eer het bericht doorkwam op het hoofdkwartier, en er algemeen alarm werd geslagen. Twee van de drie duikbootjes werden geisoleerd, en de Japanse bemanning pleegde zelfmoord. Het derde bootje ontsnapte aan alle gelanceerde onderwaterbombardementen, slaagde er nog net in een klein vrachtschip te torpederen, en verdween. Pas 64 jaar later, in 2006, vonden amateur scuba duikers het wrak ervan toevallig iets noordelijker terug. De taxichauffeur vertelt nog over de ceremonie die aan dat bootje werd gehouden en waar afstammelingen van de Japanners én van de omgekomen Australische soldaten naast elkaar aanwezig waren.
Terwijl ik tracht zoveel mogelijk te begrijpen van ’s mans saprijke Sydney-Engels, merk ik helaas niet dat mijn telefoontoestel uit mijn jaszak is gevallen. De taxi is reeds om de rotshoek verdwenen, wanneer ik het ontdek. En een latere zoektocht bij de taxi-collega’s in de wachtrij, de taxi-kennissen in de centrale en taxi-vrienden bij de politie levert niets op. Gelukkig heeft het overgrote merendeel van mijn gegevens een tweelingsbroertje in de digitale wolkenbrei. Enkel een reeks foto’s van Sydney zijn verloren. Die waren wel fantastisch, moet u weten. Ach, het is slecht een extra beetje technologie-pech erbij. Want Ines fotocamera heeft intussen ook besloten om realisme in te ruilen voor impressionisme. Een tocht langsheen drie camera-reparatieshops brengt meteen duidelijkheid: fotospecialisten zijn garagisten in een andere verpakking. Alledrie zijn ze stellig overtuigd van elk een totaal andere oorzaak. En ze kunnen het waarschijnlijk wel herstellen. En de te vervangen onderdelen zullen mogelijk duur zijn. En het gaat vermoedelijk drie dagen “maar misschien ook twee weken” duren. Dus tja, dan beter meteen het budget bijstellen. Gewoon een nieuwe fotocamera en smartphone kopen. Dat laatste levert nog een licht absurd tafereeltje op. De ene winkel heeft het specifieke toestel dat ik wil niet meer op voorraad. Vol-le-dig uitverkocht. Komt pas binnen dikke week terug binnen. En dus stuurt hij me naar zijn collega in de shopping mall ernaast. Die winkel heeft het dan weer wel beschikbaar maar kan absoluut niemand binnenlaten. En dus niets verkopen. Serieuze problemen, zo verzekert de nu-even-geen-verkoper me doorheen de half geopende glazen deur. Die blijken te slaan op een miniem stukje losgekomen wandtegel in een uithoek van de winkelruimte. De veiligheid van de klanten is niet honderd percent gegarandeerd. Australiërs, soms zijn het dan toch een beetje Amerikanen. Maar goed, een telefoontje naar zijn collega in de winkel waar ik net vandaag kwam. En kijk, dan plots heeft die dan toch nog het gevraagde toestel onder de toog liggen. Had ik al verteld dat het goed gaat met de economie hier?
Dan maar verder met de voetrit door de stad. We zijn hier immers slechts een dikke drie dagen, en dit is laatste daarvan. The Rocks ligt net onder het startpunt van Sydneys tweede icoon: Harbour Bridge. De grootste stalen boogbrug ter wereld. En precies vanwege die vorm lokaal gekend als De Kleerhanger. Met zijn duizenden buizen, knooppunten en kabels in een ongetwijfeld gepatenteerde grijskleur, lijkt het meer op een groot uitgevallen bouwpakket voor hobby-urbanisten. Het is werkelijk geweldig om erover te wandelen. Van hieruit heb je het allerbekendste (en beste) zicht op de Opera. En bij uitbreiding op de belangrijkste stadsoever. We zien meteen ook vanuit een voortreffelijk vogelperspectief een gigantisch cruiseschip zich op weg trekken doorheen de haven, rakelings langsheen de Opera.
Aangekomen aan de andere kant van de brug, vind je trouwens aan de linkerzijde een Luna Park van exact dezelfde makelij als in Melbourne. Al is deze in Sydney een twintigtal jaar jonger. En kende ie in de loop der jaren ook behoorlijk wat meer sluitingsdagen. De ene keer wegens te dodelijke ritjes op de roetsj, de andere keer wegens te grote luchtvervuiling. Wat vast iedereen verbaasde, zo op vijftig meter van de drukke achtbaanvakkersbrug.
De andere zijde van de Kleerhanger, dat is helemaal iets anders: een van Sydneys duurste stadswijken, genaamd Kirribilli. Je zou denken, ze doen het er gewoon om. Woolloomooloo en Kirribilli. Maar dat laatste is slechts het aboriginal woord voor ‘goede plek om te vissen’. Dat lijkt me wel, ja. Een mooi stukje groene grond met rechtstreeks zicht op de Opera. Héérlijk vissen moet dat zijn. Er staan ook wat fijne panden. Kirribilli House is bijvoorbeeld het huis van de premier. En zijn buren zijn de Britse Koninklijke familie wanneer die nog eens overvliegen naar hun achtertuin.
De laaste avond, bij een uitstekende pizzabakker, spreken we wat oudere locals. Ja, centrum Sydney is fantastisch. Maar het is ook een illusie. We moeten beseffen dat 95% van Sydneys officiële residents niet in het centrum woont. Beter gezegd: niet kan wonen. Wegens te prijzig zijn ze verbannen naar de ontelbare lelijke winkelautostrades en idem buitenwijken die de aanloop naar hier vormen. Gelukkig krijgen we morgen de kans om die ook te zien, op weg naar de luchthaven de vlucht naart Brisbane.